De beelden die we uiteindelijk waarnemen ontstaan steeds door het proces waarbij het licht in onze omgeving door het oog opgevangen wordt via het hoornvlies (cornea). Dit vlies heeft een specifieke bolle vorm waardoor het opgevangen licht zodanig ‘gebroken’ wordt waardoor het achterin het oog op het netvlies terechtkomt.
Dit netvlies -ook wel retina genoemd- registreert het licht vervolgens met behulp van miljoenen lichtgevoelige cellen waardoor het door de hersenen omgezet wordt in concrete en bewuste beelden.
Net daarom is het zo belangrijk te beseffen dat we slechts kunnen zien dankzij en op basis van een samenwerking tussen onze ogen en hersenen.
Zien is één ding, maar hoe ontstaat dieptezicht?
Onze beide ogen vangen elk apart de binnenkomende lichtstralen op die door onze hersenen in concrete beelden omgezet worden. De dieptedimensie wordt gevormd omdat onze hersenen de informatie uit beide ogen niet identiek verwerken en omzetten. Net daardoor zijn onze hersenen in staat om ook de exacte locatie van voorwerpen te bepalen en verkrijgen we dieptezicht.
Zonder dieptezicht zou het onmogelijk zijn om de exacte afstand tot een voorwerp te bepalen.
Hoe komt het nu dat we voorwerpen op verschillende afstanden en in normale omstandigheden altijd scherp kunnen zien?
Hiervoor is een belangrijke functie weggelegd voor onze ooglens die zich achter de iris bevindt. De ooglens werkt in combinatie met een kringspier waaraan ze vast hangt. Deze spier stelt het oog in staat om te accommoderen en heet daarom ook accommodatiespier.
Dankzij accommodatie zijn we in staat voorwerpen op verschillende afstanden scherp waar te nemen. Accommodatie is met andere woorden het proces waarbij de accommodatiespier de lens laat opbollen of afvlakken in functie van de afstand van de waar te nemen voorwerpen. Door deze flexibele werking kunnen we vlot overschakelen van voorwerpen dichtbij naar voorwerpen veraf, zonder hierbij aan beeldkwaliteit te verliezen.
In een “normaal oog” is er steeds sprake van een correcte lichtbreking, waardoor de opgevangen lichtstralen precies op het netvlies terechtkomen en we scherpe beelden waarnemen.
Toch bestaan er situaties waarbij het brekingsvermogen afwijkingen vertoont: het binnenkomende licht valt nu vóór of achter het netvlies en we krijgen te kampen met wazig zicht in de verte, dichtbij of op verschillende afstanden.
De gezichtsscherpte kan in zulke gevallen verbeterd worden door: